Terug | site map | Goed om te weten | Home |
Als een meisje een goeden vrind heeft | ||
|
Heelemaal alleen in je eentje | ||
|
(All by yourself) [muziek J. Wallis, tekst K. Pruis] (Kees Pruis 1925) Hij hoort bij de zij, zij hoort bij de hij, Anders was 't gedaan met die vrijerij. Bij de vrijerij hoort de maneschijn, Daarom moet je altijd met zijn tweeën zijn. Het is geen gein, in de maneschijn, Helemaal alleen in je eentje. Je liefdeswoord, wordt toch niet gehoord, Helemaal alleen in je eentje. Je kijkt toch niet in je eigen fieselemie, Je geeft je zelf geen zoen. En zit niet op je eigen knie, Je zingt toch niet je zelfde liefdeslied, Helemaal alleen in je eentje. In de achtersteeg, grote chimpansee, En zelfs de poging in zijn eenzaamheid. Maar ze gaven gauw, een dik behaarde vrouw, Toen wilde ze toch wel en zong verblijd: Het is geen gein, in de maneschijn, Helemaal alleen in je eentje. Je liefdeswoord, wordt toch niet gehoord, Helemaal alleen in je eentje. Je kijkt toch niet in je eigen fieselemie, Je geeft je zelf geen zoen. En zit niet op je eigen knie, Je zingt toch niet je zelfde liefdeslied, Helemaal alleen in je eentje. Ieder jaar in Maart, roert de kat zijn staart, Je hoort de hele nacht miauw, miauw. De kater hoort zijn stem, en weet het is voor hem, En hij roept terug, miauw, miauw kom gauw. Het is geen gein, in de maneschijn, Helemaal alleen in je eentje. Je liefdeswoord, wordt toch niet gehoord, Helemaal alleen in je eentje. Je kijkt toch niet in je eigen fieselemie, Je geeft je zelf geen zoen. En zit niet op je eigen knie, Je zingt toch niet je zelfde liefdeslied, Helemaal alleen in je eentje. | ||
|
De vrouwtjes zyn myn zwakke zyde | ||
|
(Ja, ja, die Frau'n sind meine swache Seite) [muziek Austin Egen, tekst G. Hofmann] Duo Hofmann Elkeen hoopt dat 't leven, alles hem zal geven Hoe, dat komt er niet opaan De een die houdt van dansen, die meer van lekker schransen Wat mij kan behagen, kunt u dat nog vragen Ieder meisje voelt het toch terstond Wat me 't meest bekoord is een lach gehoord van een vrouwen mond Want ja de vrouwtjes zijn mijn zwakke zijde Dat is de plek waar men mij treffen kan Kus ik er een dan denk ik aan de tweede En ondertussen kijk ik nummer drie al aan Ach ja de vrouwtjes zijn mijn zwakke zijde Dat is het beste wat mij 't leven gaf En mag're hein die m'eens van haar zal scheiden Hangt het bordje uitverkocht dan zeker op m'n graf Om van haar te houden, gaan de meesten trouwen In de kerk of op 't stadhuis Maar ik zeg met die zaken, heeft geen mens te maken Mag je elkaar niet lijden, ga dan maar weer scheiden Of je beider leven wordt vergald En je zoekt heel gauw dan een and're vrouw die je meer bevalt Want ja de vrouwtjes zijn mijn zwakke zijde Dat is de plek waar men mij treffen kan Kus ik er een dan denk ik aan de tweede En ondertussen kijk ik nummer drie al aan Ach ja de vrouwtjes zijn mijn zwakke zijde Dat is het beste wat mij 't leven gaf En mag're hein die m'eens van haar zal scheiden Hangt het bordje uitverkocht dan zeker op m'n graf En mag're hein die m'eens van haar zal scheiden Hangt het bordje uitverkocht dan zeker op m'n graf | ||
|
De kleine man | ||
|
[Davids/Van Tol/Rido] Louis Davids 1930 Het is op ons kleine wereldje een beetje raar gesteld, Want de eene mensch neemt veel te groote happen, Ja de een woont in een villa en de ander bij de belt, En die moet zich op z'n teentjes laten trappen. De een die slaat zijn slag, doet soms wat ie niet mag, De andere, dat is een feit, betaalt steeds het gelag. Dat is de kleine man, de kleine burgerman, Zoo'n doodgewone man met een confectiepakkie an, Zoo'n man die niks verdragen kan, blijft altijd onder Jan, Zoo'n hongerlijer, zenuwlijer van een kleine man. Wij verzorgen onze medeburgers tegenwoordig best: Als je niet werkt krijg je achttien gulden premie; En nou zijn er heel veel slampampers Die zijn liever lui dan moe, Want die denken: nou die achttien pop, die neem ie! Ze schelden allemaal op patroon en kapitaal, En wie is weer de dupe van dat vrijheidsideaal? Dat is de kleine man, de kleine burgerman, Zoo'n doodgewone man, met 'n confectiepakkie an, Zoo'n man met zoo een achttien gulden C en A-tje an, Zoo'n hongerlijer, zenuwlijer van een kleine man. De verkiezingen in Holland zijn altijd een groote pret, Want dan hoor je onze heeren candidaten Elkaar uitschelden voor leugenaar, voor schoffie enzoovoorts, Zoeken gaatjes om hun gifgas uit te laten, En zitten z'op de stoel, hoe veilig zoo'n gevoel! Wie moet de rekening betalen voor hun grooten ... mond? Dat is de kleine man, de kleine burgerman, Zoo'n doodgewone man, met 'n confectiepakkie an, Zoo'n man met van die doodgewone Bata-schoenen an, Zoo'n hongerlijer, zenuwlijer van een kleine man. Dempsey gaat weer aan het boksen En krijgt weer 'n kwart millioen, Om zich 'n kwartiertje suf te laten stompen. En zijn tegenstander, als ie wint, een kwart millioentje meer, Want die kereltjes laten zich niet lompen! Wie snakt er naar zoo'n baan, zou, kreeg ie het gedaan, Voor 'n tientje al zijn kiezen uit zijn kaken laten slaan? Dat is de kleine man, de kleine burgerman, Zoo'n doodgewone man, met 'n confectiepakkie an, Zoo'n man met zoo een afgesneden linnen frontje an, Zoo'n hongerlijer, zenuwlijer van een kleine man. De minister van Defensie vraagt weer onderzeeërs aan, Mocht een vreemdeling zich met de Oost bemoeien, En als wij die vloot dan hebben en er komt 'n beetje mot Kunnen wij er in de Amstel mee gaan roeien. Dat heet voor 't ideaal, voor Neerlands grond en taal, Maar wie betaalt het pakkie van den vice admiraal? Dat is de kleine man, de kleine burgerman, Zoo'n doodgewone man, met 'n confectiepakkie an, Eén met zoo'n imitatie-Jeager onderbroekkie an, Zoo'n hongerlijer, zenuwlijer van een kleine man | ||
|
Ik woon op de hoek van een straatje | ||
|
[muziek Louis Noiret, tekst E. Paoli] Louis Noiret Waarom klagen ze toch, over woningtekort, dat gezeur maakt een mens maar van streek. Kom bij mij in de buurt, 'k heb een kamer gehuurd, een juweel voor een daalder per week. 'k Heb een gootsteen, een tafel, een stoel en een stoof, en een kattebak op het portaal. En al trek ik ook krom in mijn natte alkoof, toch zit ik er beslist ideaal. Ik woon op de hoek van een straatje, in een reuze gezellige buurt. Het uitzicht dat is net een plaatje, ik ben blij dat ik daar heb gehuurd. Al lopen de muizen op tafel, daar trek ik me weinig van aan. 'k Zou voor geen paleis willen ruilen, m'n hok in die ouwe Jordaan. We hebben altijd muziek, mensen 't is magnefiek, Manke Nelis die heeft radio. 't Is reasachtig zo 't klinkt, als de loudspeaker zingt, met de harmonica van ome Ko. En dan zet tante Ka, op de Colubia, die plaat van de meid van de straat. Schele Hein roept versteld, 't is zonde van 't geld, als een mens nog naar 't concertgebouw ga. Ik woon op de hoek van een straatje, in een reuze gezellige buurt. Het uitzicht dat is net een plaatje, ik ben blij dat ik daar heb gehuurd. Al lopen de muizen op tafel, daar trek ik me weinig van aan. 'k Zou voor geen paleis willen ruilen, m'n hok in die ouwe Jordaan. Wat de toekomst nog biedt, och dat weet een mens niet, maar ik denk dikwijls stel je is voor. Dat 't noodlot me stuurt, in een andere buurt, en ik die hart'lijke buren verloor. 'k Zou niet wennen, oh nee, want mijn hart trok erheen, als ik daaraan denk, krijg ik het te kwaad. Word ik sentemeteel, want ik hou toch zo veel, van dat knusse gedoe in m'n straat. Al lopen de muizen op tafel, daar trek ik me weinig van aan. 'k Zou voor geen paleis willen ruilen, m'n hok in die ouwe Jordaan. | ||
|
Het meisje met de groene japon | ||
|
(The girl in the little green hat) [muziek Jack Schock, Bradford Browne & Max Rich, tekst Ferry] Willy Derby 'k ben geloof ik m'n verstand verloren, m'n laatste stukje geest dat gaf de geest. Want ik ben verliefd tot over m'n oren, dat's een kwaaltje wat niet gauw geneest. Oh Oh ik ben zo bleek, oh oh meer dan u weet, 'k ben nog nooit zo in de war geweest. Op m'n aanslag biljet, heb ik eerlijk gezet, wat m'n inkomen haalt, 'k heb vooruit zelfs betaald. En de ontvanger die man, keek me sprakeloos aan, of die zeggen wou die is niet snik. Ik heb geen hersens zowaar meer voor nieuw repertoire, want ik zing alles maar zo gewoon door elkaar, Ik vergeet met zo'n plaat dat er voorschot bestaat, als alleen al op dit ogenblik. Ook mats ik en ik quatsch, Wil ik melk bestel ik katz, dat is toch geen gezond geval. En de dokter heeft gezegd, je komt op het stadhuis terecht, dat vind ik nog het ergst van al. En ik had met fatsoen, als ik het even kon doen, als het moest een miljoen maar voor zo'n stukje groen, want die schat dat is wat waarom alles begon, gaat gekleed in een groene japon. Ik kan de zaak niet goed meer oriënteren, d'r is hier wat kapot, da's buiten kijf. Ik ben gewoon in staat om te beweren, twee maal twee is zes en drie is vijf. Oh Oh 't is zo erg, 't ruikt naar Merenberg, 'k zal u laten horen 't eerste bedrijf. D'r is een sloot in het park d'r is een huis bij die sloot d'r is een meisje in dat huis in dat park bij die sloot en dat meisje in dat huis bij die sloot in dat park is die schat met die groene japon. 't is des avonds na acht dat ze trouw mij verwacht onder sterrenrijke pracht terwijl het maantje stil lacht ja die schat in dat huis bij die sloot in dat park is die schat met die groene japon. D'r is geen water in die sloot en geen dak meer op dat huis en geen boom meer in het park da's wat. Doch zij wacht mij bij die sloot ik ben welkom bij haar thuis dat is een last waar ik van hou. Er ligt een boot in de sloot en daar stap ik dan maar in d'r is een meisje in m'n arm da's de schat die ik min ik voel me thuis in dat huis bij die sloot in dat park bij m'n schat met de groene japon. D'r is een storm in de sloot en een boot in de storm d'r is een meisje op de boot in de storm in die sloot en de storm in de boot en dat meisje in de sloot is m'n schat met de groene japon. Want de boot is niet groot gaat het spoken in de sloot speelt ze erg op haar poot niet m'n schat maar de boot brengt de storm ons in nood wordt haar snoetje vuurrood van m'n schat met de groene japon. Er is geen huis meer op het dak, en geen park meer in de boot, en geen sloot meer in de boot wat mal. Ik ben als zeeman maar een leek, dus ik raak finaal van streek, ik weet niet waar ik landen zal. Ik roei het huis van de boot, en het park gaat uit de storm, en dan roep ze idioot en dan lacht ze voor de vorm, en m'n hart gaat van start zo verward als maar kon voor m'n schat met de groene japon. | ||
|
Zoek de zon op | ||
|
[tekst & muziek L. Bandy, arr. J. Corduwener] Lou Bandy 1936 He ja, zoek de zon op, dames en heren Zoek de zon op Lala lalalalala lalala Als 't zonnetje weer schijnt En de kou loopt op z'n eind Krijg je 't heerlijke gevoel alsof de crisis zo verdwijnt Alles trekt naar bos en zee Want daar is 't weer oke En de mensen, dieren, bloemen, planten, alle juichen mee Zoek de zon op, dat is wel fijn Want een beetje zonneschijn, dat moet er zijn 't Staat wel aardig, zo'n mahoniehouten huid Maar als je boter op je hoofd heb, blijf er dan maar liever uit Wil je niet opstaan, blijf je maar liggen Moet je maar weten wat er van komt Ja, ja, ja Lala lalalalala lalala He, die heerlijke zon Ik ken mensen, rijp en groen Die zijn arm met een miljoen Die niet weten wat ze met de gouwe tientjes moeten doen Als ze klagen aan m'n kop ' 'k Maak geen rente, 'k heb een strop' Geef ik ze als enig antwoord Met de boodschap: hoepel op Zoek de zon op, dat is wel fijn Want een beetje zonneschijn, dat moet er zijn 't Staat wel aardig, zo'n mahoniehouten huid Maar als je boter op je hoofd heb, blijf er dan maar liever uit Ja, ja, ja Lala lalalalala lalala He, die heerlijke zon 'k Heb een allerbeste vrind Die de zon innig bemint Maar zich opwindt als een kind, als je de zon niet prachtig vindt Schaduw, brengt 'm van de wijs Zon, zegt 'ie, tot elke prijs Daarom zingt 'ie in 't gasthuis, met z'n hoofd tussen 't ijs Zoek de zon op, dat is wel fijn Want een beetje zonneschijn, dat moet er zijn 't Staat wel aardig, zo'n mahoniehouten huid Zoek de zon op, ja Zoek de zon op | ||
|